zondag 3 februari 2013

Een Gijsbrecht vol taal en sfeer


(door Jeanne Ketelaars)

De scriptie van Jeanne Ketelaars
In het voorjaar van 2012, toen de laatste voorstelling van Vondels Gijsbrecht door Het Toneel Speelt net achter de rug was, begon ik aan een bachelorscriptie over de Gijsbrecht. De scriptie richt zich op de verschillen tussen de toneeltekst van 2012 en de tekst van 1638 en op de functie en de betekenis van de reien van Willem Jan Otten. Het toneelgezelschap Het Toneel Speelt was zo vriendelijk om de toneeltekst die zij gebruikt hadden, aan mij te geven. Hoe past hun versie in de teksttraditie van de Gijsbrecht





Onmiddellijk na het overlijden van Vondel werden allerlei katholieke referenties geschrapt, evenals de eerste twee reien (koren). In de 18e eeuw verdwenen nog meer 'katholieke' elementen. In de 19e eeuw kwam de oorspronkelijke tekst weer terug. Maar vanaf 1968 was het vrijwel gedaan met de klassieke Gijsbrecht-voorstelling. Als die nog werd opgevoerd, was er ingrijpend hertaald en ingekort en stond het in het licht van hedendaags (oorlogs)geweld.

En dan komt Het Toneel Speelt in januari 2012 opnieuw met de Vondelklassieker. Het Toneel Speelt heeft zijn best gedaan om zo dicht mogelijk bij de zeventiende-eeuwse tekst te blijven. Het is een licht bewerkte versie, waarbij in vergelijking met eerdere bewerkingen relatief weinig (35%) is geschrapt. Toch was ingrijpen noodzakelijk, want veel bijbelse verwijzingen en beschrijvingen van middeleeuwse gebeurtenissen en personen zijn zonder nadere uitleg doodeenvoudig niet te begrijpen. De oorspronkelijke Gijsbrecht kent ook vele lange monologen. Om de vaart erin te houden is er hier en daar ook een 'knip' ingezet. Zo onderbreekt Willem van Egmond het lange verhaal van de spion Vosmeer even heel effectief met de vraag 'men vierde feest? Dat heeft Vondel echt niet verzonnen. De dramaturgen Spoor en Klamer hebben ook moeten hertalen, want wie weet nog wat 'heir' (leger) is of 'hoplien' (ridders) of 'landzaet' (boervolk) of 'rijs' (hout) of 'trantelde' (stampvoette) en ga zo maar door. Soms was dat wel jammer. Zo miste ik zo'n flamboyante Vondeliaanse zin als die van spion Vosmeer die over Arkel vertelt die met andere soldaten verborgen zit in het Zeepaerd, het schip dat je kunt vergelijken met het Turfschip van Breda en het paard van Troje:

Hoe Arkel, zeer verkoud, zijn' eigen ponjaerd bloot
Gezet had op den strot, en trooste zich de dood,
Om al zijn mackers niet door 't hoesten te verklicken.

Maar goed, dat moest uit de tekst, want wie weet nou nog wie Jan van Arkel was?

Willem Jan Otten
Licht bewerkt gaat in één opzicht zeker niet op. De vijf toneelbedrijven worden aan elkaar 'gelast' door de vier reien. Drie van de in totaal vier reien (die van de Amsterdamse meisjes, de edelingen en de klarissen) zijn vervangen door moderne reien van Willem Jan Otten. Aan de hand van het proefschrift over de functie van de rei van Lia van Gemert uit 1990 heb ik de reien van Vondel en Otten met elkaar vergeleken. De reien van Vondel staan in het teken van het kerstfeest en geweld klinkt bij hem met name door in de zang over de kindermoord in Bethlehem. Otten gaat in zijn reien heel anders om met de geboorte van Christus, maar Vondel's reien functioneren wel degelijk als intertekst. Vondel laat in zijn reien inwoners van Amsterdam aan het woord, bij Otten zijn het aanstaande moeders, pas bevallen moeders en 'kinderloze' moeders (de klarissen). Net als bij Vondel resoneren bij Otten geweld en religie door de reien heen, maar in een heel andere  toonzetting. Otten legt het accent op barensgeweld en het geweld van verkrachting. Hij gebruikt daarvoor sterke metaforen zoals water dat door een sluis breekt.

Op 3 januari 2013 mocht ik alsnog de voorstelling bijwonen in de Amsterdamse Stadsschouwburg, de thuisbasis van de Gijsbrecht, en het effect van de reien van Otten zelf ervaren. Vanaf het midden van het tweede balkon had ik mooi zicht op het sobere maar uiterst stijlvolle decor. Dat zag je ook terug in de kleding van de spelers: wit en zwart, afgewisseld met een markant rood voor de geestelijken. Het doek met de oude plattegrond van Amsterdam gaf sfeer. Er werd dan weer ingetogen en dan weer vol emotie gespeeld. Die afwisseling moet je er ook in houden, gelet op Vondels mooie maar lange monologen. Bij 'aan burgerij en Burgemeesters, die bezwoeren Uw' schild met de drie kruisen als symbool te voeren' werd er in de richting van de zaal geknikt, alsof de stadsregenten van Nieuwsjaardag 1638 er nog zaten. 'Boe', brulde Gijsbrecht aan het eind van het stuk in de richting van de heer Van Vooren die hem sommeerde Amsterdam te verlaten. Het publiek moest even lachen: dat was niet van Vondel! En Badeloch liet zich niet ondersneeuwen door haar man die riep dat ze 'een vrouwenhart' had en ook niet door Broeder Peter met zijn 'een vrouw is maar tot last: zy weet niets uit te rechten', toen ze bezwoer dat ze bereid was te vechten met een zwaard en vervolgens sprak:  'Neem eens de proef daer van. Heldinnen bleven vroeger moedig op haar posten. Er waren er die roemvol stad en volck verlosten'. Daar laat Vondel zich toch van een zeer geëmancipeerde kant zien.

Het was een Gijsbrecht vol taal en sfeer. Sfeer door het sublieme spel en vol taal dankzij Vondel en Otten. Otten mag zijn reien dan wel als een gebed bedoeld hebben, maar de superieure dictie van Marisa van Eyle liet ze klinken als de vakkundig gestileerde gedichten ('set speeches') uit de Renaissance. Het publiek werd zo veel mogelijk zeventiende-eeuwse taal gegund, en dat werd in een uitverkochte zaal met staand applaus door jong en oud gewaardeerd. 

1 opmerking:

Anoniem zei

[url=http://aluejxfttk.com]CVGuXoLeHFZkstQW[/url] , RaCAs - http://iluubcb.com